Dag 5, woensdag 19 mei 2010
Wandeling over de Andrássy út en over de Váci utca 

We beginnen vandaag met een wandeling over de Andrássy út, de Andrássyboulevard. Het is droog en het ziet ernaar uit dat dat zo zal blijven. De zon laat zich helaas niet zien.

De Andrássy út is de voornaamste boulevard in Boedapest. Hij verbindt het Elisabethplein in het centrum van de stad met het Heldenplein, direct vóór het stadspark. De boulevard heeft een lengte van 3,3 km. Het idee voor de aanleg kwam van Gyula Andrássy, de toenmalige minister-president van Hongarije. Zijn plan werd in 1870 door het parlement goedgekeurd.
In 1871 werd begonnen met de aanleg en in 1876 werd hij in gebruik genomen. De boulevard heette aanvankelijk Raiaalweg, maar kreeg in 1885 de naam van de man aan wiens brein het plan voor de aanleg was ontsproten.
De boulevard heeft gedurende zijn communistische verleden verschillende namen gehad: Stalinweg (1950-1956), Weg van de Hongaarse Jeugd (1956-57) en Weg van de Volksrepubliek (1957-1990).

De Andrássyboulevard bestaat uit 3 gedeelten: langs het 1e deel, tot aan het Oktogon, staat aaneengesloten bebouwing, merendeels eclectische huurwoningen. Electisme is het combineren van kenmerken van verschillende stijlen of stromingen.
Op dit stuk van de boulevard staat ook het gebouw van de Hongaarse Opera. Het is een prachtig voorbeeld van de neorenaissancistische architectuur.
Vanaf het Oktogon lopen langs de Andrássyboulevard aan weerszijden parallelwegen. De gebouwen langs deze parallelwegen zijn lager gehouden.
Vanaf het plein Kodály körönd wordt de boulevard omzoomd door  grote monumentale vrijstaande villa's.
Aan het ene uiteinde van de boulevard staat de grootste kerk van Boedapest, de  Sint Stefanusbasiliek, aan het andere einde het Millennium monument.

Millennium monument

Toen Boedapest zou meedingen naar de Millenniumtentoonstelling moest er nog iets speciaals worden ontwikkeld. De tentoonstelling zou plaats vinden in het Stadspark achter het Heldenplein. Dat was toen nog ver buiten het centrum. Het stadsbestuur dat veel had geďnvesteerd  in de Andrássyboulevard zag voor het vervoer van het te verwachten grote aantal bezoekers niets in een bovengrondse lawaaierige tramlijn over die boulevard. Er werd toen gekozen voor een metrolijn onder de Andrássy út. De Földalatti -de Onderaardse- werd in 1896 in gebruik genomen, in het jaar dus waarin het duizendjarig bestaan van het Koninkrijk Hongarije werd gevierd. De metro was de eerste ondergrondse op het Europese vaste land. Alleen de subway in London reed eerder. De metrolijn draagt tegenwoordig de naam Millenniummetro.
De millennium-metrolijn staat samen met de Andrássyboulevard en zijn historische omgeving sinds  2002 op de Wereld Erfgoedlijst van Unesco.

We lopen tussendoor naar de Andrássy út en komen uit bij de Hongaarse Staatsopera. Die werd gesticht door Ferenc Erkel, de componist van het Hongaarse volkslied. Het is een neorenaissancistisch gebouw dat in 1874-75 door de beroemde Hongaarse architect Miklos Ybl werd getekend. Honderden beelden en schilderijen, zowel binnen als buiten, tooien het gebouw. Links van de ingang zit Ferenc Liszt, rechts Ferenc Erkel. Op de balustrade onder het dak staat nog een hele rij componisten, waaronder Mozart, Tsjaikovski en Beethoven. Uit de nissen kijken de 4 muzen. Het operahuis biedt plaats aan ongeveer 1.200 toeschouwers. Hoewel het nog nauwelijks half negen is geweest, staat er al een rij wachtenden van jewelste voor de ingang. Hoe laat het gebouw de deuren voor belangstellenden opent weten we niet en staat -voor ons- ook niet duidelijk aangegeven, maar we passen ervoor ons bij de rij aan te sluiten.

Operagebouw

Pal aan de overkant van het Operagebouw staat het Drechsler huis, uit 1883, zo genoemd naar het grote koffiehuis van vroeger op de begane grond. Nu huist er het Staatsballetinstituut in. Het gebouw staat in de steigers.

We lopen op ons gemak naar de Sint Stefanusbasiliek aan het begin van de Andrássy út. Die gaat -anders dan de musea- al om 09.00 uur open.
De klasse van dit gedeelte van de boulevard zie je af aan winkels als van Louis Vuitton, Gucci, Roberto Cavalli, Emporio Armani, Guess, D&G, Dior en Nike.
We komen langs
het Postmuseum. Dat werd opgericht tussen 1885 en 1890. In 1972 verhuisde het naar de huidige locatie, een historisch gebouw. De collectie bestaat uit duizenden postrelikwieën, waaronder sorteermachines en stempels.

Postmuseum

De schitterende Sint Stefanusbasiliek is, met 8.000 zitplaatsen, de grootste kerk van Boedapest en de op één na grootste kerk van Hongarije. De bouw nam maar liefst een halve eeuw in beslag: 1851-1905. De kerk is vernoemd naar de eerste Christelijke koning van het land, koning Stephanus. Hij overleed in 1038 en werd later heilig verklaard. De koepel van de kerk is 96 m hoog, dat is even hoog als de koepel van het parlement. Het interieur is rijk versierd met fresco’s en gravures. Er zijn meer dan 50 (!) verschillende soorten marmer in verwerkt. In een aparte kapel wordt de gemummificeerde -gebalde- rechterhand van Stefanus bewaard. In een vitrine voorzien van dubbel glas. Om de hand te kunnen fotograferen moet wel door een suppoost het licht worden aangestoken. En daarvoor moet natuurlijk worden betaald. Flitsen is niet toegestaan.

Sint Stefanusbasiliek

Gemummificeerde hand van de H. Stephanus

De kerk heeft naast dit heilig relikwie de grootste klok van het land. In de schatkamer zijn kerkhistorische voorwerpen te zien. De panoramatoren van de basiliek biedt een prachtig uitzicht over de stad. Het valt tegen dat die pas om 10.00 uur beklommen kan worden. Inderdaad beklommen, want de lift mag niet door toeristen worden gebruikt. We wachten niet tot het zo laat is, we komen later op de dag wel terug.

Met de gele metrolijn -de millennium-metrolijn- gaan we één halte mee terug naar het Operagebouw.
We gaan eerst naar Müvész Cukrászda, een ouderwetse Konditorei met marmeren tafeltjes en leerbeklede stoeltjes met pitriet rugleuningen tussen opgepoetst koper onder hoge luchters.

 Müvész Cukrászda

Even verderop is boekhandel Liszt Bolt gevestigd. We lopen er binnen om te zien of het boekje Der Ungarnaufstand 1956 waarover gisteren is gebeld voor ons apart is gelegd. Ja hoor, dat is inderdaad het geval.
Dan lopen we door naar het kruispunt met de Nagymezö. Dat wordt schertsend het Broadway van Pest genoemd: links staan 3 theaters en een nachtclub, rechts nog een theater. Er is zelfs een Walk of Fame. Alleen de naam van de acteur Lajos Miller komt ons vaag bekend voor. Voor het Operettegebouw zit in brons
Imre Kálmán (1882-1953) op een bankje. Kálmán was een Hongaars joodse operettecomponist en dirigent.
Na wat zoeken en vragen vinden we het vroegere warenhuis Divat Csarnok -letterlijk modehal-, nu een moderne boekhandel. Tussen de 1e en 2e verdieping ligt een groot vertrek die een paleis waardig zou zijn. Toen de architect het warenhuis bouwde, wist hij zijn opdrachtgever over te halen de balzaal van het casino dat aanvankelijk op deze plek stond, te sparen. Dat was erg verstandig, want de balzaal is nu een restaurant van klasse. We hebben net koffie gedronken en het is nog te vroeg voor de lunch, dus het blijft bij kijken.

Balzaal in het vroegere warenhuis Divat Csarnok

Voorbij de boekhandel liggen 2 plantsoenen: rechts het Liszt Ferenc tér en links het Jókai tér. Een beeld van de schrijver Mór Jókai (1825-1904) staat op het naar hem genoemde plein. Hij was niet alleen een groot schrijver, maar ook één van de helden van de revolutie van 1848. Aan de overkant, op het Liszt Ferenc tér, staat géén beeld van Liszt, zoals je zou verwachten, maar een beeld van de dichter Endre Ady (1877-1919), de leidende figuur in het intellectuele leven van zijn tijd.

We steken het grote plein Oktogon over. De oude naam was: November 7 tér, de datum van de Russische revolutie.
Aan de overkant is Terror Háza gevestigd, het Huis van de Terreur. Het was in 1944 onder de naam House of Loyalty het hoofdkwartier van de Hongaarse Nazi's en tijdens de Sovjet bezetting tussen 1945 en 1956 het hoofdkwartier van eerst de ÁVO -the State Security Office- en later de ÁVH -the State Security Authority, te vergelijken met de Sovjet KGB- die hier ook een martelkelder hadden. Het is nu een museum. Het zet de schijnwerper op de gruwelen van de fascistische en communistische terreur. We zien niet alleen exposities over de dictatoriale regimes in het Hongarije van de 20e eeuw, maar ook onderzoek naar de praktijken van de geheime diensten komt aan bod. Overal worden videofilms vertoond: over dwangarbeid, zoals het bikken van stenen, de aanleg van spoorlijnen en wegen en de bouw van fabrieken, over opruiende toespraken van hogere functionarissen, over mishandelingen en over folteringen. Natuurlijk werpen we ook een blik in de gereconstrueerde cellen, met inbegrip van die waarin men alleen kon stáán. In de martelkamer worden via een geluidsbandje alleen maar de namen van de honderden slachtoffers genoemd. Het is goed dit alles te zien en te horen, maar we worden er bijna onpasselijk van. Dat gebeurt niet van een grote zwarte auto achter dichte donkere vitrage. Af en toe wordt het interieur van de auto verlicht. We zien een rood beklede achterbank met daarop in beide hoeken een kussen waarop hamer en sikkel zijn geborduurd. Naar men zegt zou deze auto door de ÁVH aan Chroetsjow ter beschikking zijn gesteld. Opvallend in het museum vinden we toch wel de aanwezigheid van een kapelletje. Nazisme en communisme beschouwden godsdienst immers als vijand. Ontroerend bijna ervaren we een kleine ruimte die is gewijd aan kardin
aal József Mindszenty. In 1974 ontnam paus Paulus VI hem de functie van prelaat van Hongarije in een poging de kerkelijke betrekkingen met communistisch Hongarije te verbeteren! József Mindszenty overleed in 1975 in ballingschap. In 2004 was Terror Háza één van de Europese musea van het jaar. Het museum kreeg trouwens ook veel kritiek. Het zou Hongarije teveel in een slachtofferrol duwen, hoewel het land in de 2 bloedige periodes zelf toch ook een groot aandeel had in de gruwelijkheden. Het gebruik van de lift in het museum is een heel aparte gewaarwording. Als we erin stappen, start er op een flink scherm een film waarin een oud-medewerker van één van de geheime diensten vertelt hoe het er in dit gebouw destijds aan toeging. Gelukkig worden daar géén beelden van getoond.

Tank in water op binnenplaats Terror Háza

Kapel in Terror Háza

Het Ferenc Liszt Museum is gevestigd in het voormalige huis van de beroemde Hongaarse componist Ferenc Liszt. Hij leefde hier van 1881 tot aan zijn dood in 1886. In het driekamerappartement staan de originele meubels met zijn persoonlijke bezittingen. Liszt werd in 1811 in Hongarije geboren. Hij beschouwde zichzelf als een Hongaar, hoewel hij geen woord Hongaars sprak. Nadat hij in Parijs, Weimar en Rome had gewoond, vestigde hij zich in 1875 in Pest, voornamelijk omdat hij een Hongaarse Koninklijke Academie voor Muziek wilde oprichten in zijn eigen huis. Hij vond dat gebouw in 1879. We gaan niet naar binnen.
In het gebouw naast het museum is in het souterrain het Staatspoppentheater gevestigd. Het hele interieur is van gekleurd marmer. In de hal krijgen we al een goed beeld van het soort poppen dat is tentoongesteld. Het trekt ons niet zo.
De 19e eeuwse Konditorei Lukács heeft een barok interieur. Het is een monument. Er mag niets aan veranderd worden. En terecht! De koffie smaakt er meer dan voortreffelijk. Dat geldt ook voor de Dobos torta en een groot stuk Deens gebak.

Je mag beneden aangeven wat je wilt gebruiken. Vervolgens wordt je boven naar een tafeltje gebracht. Het bestelde komt wat later.

Entree Konditorei Lukács

Op de hoek van de Andrássy út en de Kodály körönd staan 4 schitterende huizen in neo-renaissancestijl, waarvan er één nog zijn originele beschildering uit 1881 heeft, deftig bruin en goud.
Even verderop staat een voorbeeld van Jugendstil. Geen twee ramen in dit gebouw zijn gelijk. Er is wel héél wat achterstallig onderhoud.

De kunstverzameling van het naastgelegen Ferenc Hopp Museum voor Oost-Aziatische Kunst met een collectie van zo'n 20.000 voorwerpen laten we -hoe onterecht misschien ook- voor wat die is. We hebben in het verleden al zoveel Aziatische kunst gezien dat we nu voorkeur aan wat anders geven. We nemen de millennium-metrolijn naar Hösök tere, het Heldenplein. De Andrássy út eindigt daar. We vinden het te ver om te lopen. Midden op het plein staat een 36 m hoge zuil, die werd opgericht ter herdenking van het 1.000-jarig bestaan van Hongarije: het Millennium monument. Er is 16 jaar lang aan gewerkt, van 1896 tot 1922. Aan de voet van het monument staan Arpád en de 6 andere stamhoofden, gezeten op paarden, die in 896 de Magyaren naar de Hongaarse vlakten gevoerd zouden hebben.

Arpád

Het stenen tablet aan de voorkant van de hoofdkolom, waar tijdens ceremoniële gelegenheden soldaten voor staan, herdenkt de mensen die zijn omgekomen voor nationale vrijheid en onafhankelijkheid. Op de top van de zuil prijkt de aartsengel Gabriel, die volgens de legende aan koning István in een droom verscheen en hem een kroon aanbood. Niet ver verwijderd staan 2 halfronde colonnades waar de standbeelden staan van bekende leiders uit de Hongaarse geschiedenis. Het plein wordt aan beide kanten ingesloten door musea, namelijk het Museum voor Schone Kunsten en het Kunst Paleis. Omdat het nog steeds droog is, kiezen we ervoor buiten te blijven.

We nemen weer de millennium-metrolijn, nu de andere kant op naar Bajcsy-Zsilinszky út. We moeten namelijk de panoramatoren van de Sint Stefanusbasiliek nog op. Er is een lift, maar -zoals eerder gezegd- die in niet voor toeristen toegankelijk. Het is een hele klim. Er is wel een lichtpuntje: de laatste 20 m kunnen de toeristen wél met een lift afleggen. Het uitzicht is beslist de moeite waard. Het stormt trouwens boven wel. Heel goed zichtbaar is het gebouw van de Postspaarbank uit 1901, in de Hongaarse Jugendstil. De gevel heeft een gewelfde dakrand van gele majolicategels. Het dak is bedekt met gele, blauwe, groene en bruine tegels in allerlei motieven, zoals tulbanden, drakenstaartjes en gestileerde bloemen. Je ziet dat hier beter dan beneden, zeker weten!

Op de panoramatoren van de Sint Stephanusbasiliek

Dak Postspaarbank

Als we naar beneden lopen, breekt de zon kennelijk even door. Dat levert het volgende beeld op.

Trap in panoramatoren Sint Stephanusbasiliek

Met de millennium-metrolijn gaan we verder naar Vörösmarty tér, het eindpunt van de lijn. Daar begint de Váci utca.
Als we bovengronds komen staan we pal voor
Gerbeaud Cukrázsda, het beroemdste koffiehuis van Boedapest. We zijn zó benieuwd naar de Váci utca dat we verzuimen even het koffiehuis in te lopen om te kijken hoe het er allemaal uitziet.
De Váci utca werd aangelegd in de 18e eeuw, maar de meeste architecturale hoogstandjes hier dateren uit de 19e en de 20e eeuw. Tijdens het communistische regime was deze straat het paradepaardje van de zogenaamde Hongaarse welvaart. Alles wat in deze straat te koop was, was onbereikbaar voor de Hongaar! Tot voor kort waren alle winkels staatseigendom, maar er komen er steeds meer in particulier bezit. Het zijn overigens wel alleen voormalige partijleden die het geld hebben om zo’n winkelpand te kopen.
We zien de bloemenwinkel Philanthia, uit 1909, in Jugendstil.

Bloemenwinkel Philanthia

Ook een winkel met kunstnijverheid, het grootste filiaal van Folkart Centrum, een leuk adres. Er is een overweldigend aanbod van Hongaarse volkskunsten: authentieke ambachtelijke producten, borduursels, met de hand geweven stoffen, klederdracht, aardewerk, porselein, hout- en hoornsnijwerk, veldflessen, beschilderde eieren en andere kleine geschenkartikelen uit alle streken van het land. We lopen even de Régiposta utca in. We komen op de Petöfi Sándor utca uit. Hier waren we maandagmorgen ook toen we voordat we naar het Memento Park gingen nog even wat rondwandelden. We lopen weer naar de Váci utca die we blijven volgen tot het einde van het voetgangersgebied. Daar gaan we de Párizsi udvar -het Parijse hof- in. Het is een overdekte Jugendstilwinkelgalerij. Er staan grote houten telefooncellen.

Párizsi udvar

We lopen -op ons tandvlees- naar de Parochiekerk van de binnenstad. Gotiek en barok zijn harmonieus met elkaar verbonden. We gaan er snel weg. De kerk staat half in de steigers, door de overvloedige regenval staan er overal rondom  grote plassen en zien bedelaars ons als een niet te versmaden prooi.
Vlak voordat we op Ferenciek tere met de roltrap naar de blauwe metrolijn afdalen, draaien we ons nog even om. We zouden nu aan weerszijden van de drukke verkeersweg Kossuth Lajos 2 gebouwen met kleine torentjes, die elkaars evenbeeld zijn, moeten zien staan: de Klothilde-paleizen uit 1902. In eerste instantie ontgaat het ons. Wel 2 gebouwen met kleine torentjes, maar ze zijn niet elkaars evenbeeld. Oh ja, toch wel. Maar de ene is aan de buitenkant schoon gemaakt en wordt gerestaureerd, terwijl de andere er nog in een slecht onderhouden toestand en vol roetaanslag (uitlaatgassen!) bij staat.

De metro brengt ons naar Deák tér. Het is nog wel betrekkelijk vroeg, maar de vermoeidheid slaat behoorlijk toe. Geeft niet, we hebben deze dagen per slot van rekening voldoende gezien.
We brengen onze dagrugzakjes naar de hotelkamer, frissen ons wat op en gaan gelijk door naar
de Galéria Pub. Een stoel en een drankje hebben we wel verdiend. We laten de voorbije dagen nog eens de revue passeren. Daarna kiezen we wéér voor een Gyros plate (fried chicken with exotic seasoning, mixed salad, feta cheese, toast and French fries) en Fried pork gipsy style with garlic. We treffen een andere kok dan gisteren. Die was heel wat royaler met én kip én kruiden. Dat kan gebeuren, niet waar? Maar het smaakt toch wel goed.
Elke dag dat we hier zaten hadden we dezelfde ervaring: je komt binnen, iemand komt opnemen, brengt het bestelde en laat je verder volkomen met rust. Als je verder nog iets wilt eten of drinken zul je zelf naar de bar moeten, omdat kenbaar te maken. Hetzelfde geldt voor het betalen van de rekening. Hoe anders is het in ons land en in tal van andere landen.

naar laatste dag